De onderhandelingen over een nieuw kabinet hebben geresulteerd in een lijvig regeerakkoord, dat bol staat van de plannen en ambities. Onderstaand volgt een beknopt overzicht. Voor de goede orde, het gaat om plannen die in de periode van 2018 tot en met 2021 nog moeten worden omgezet in wetgeving. Daarmee kan worden begonnen wanneer het nieuwe kabinet is geïnstalleerd. 

Arbeidsmarkt
Ontslagrecht
Er komt een regeling om ontslag mogelijk te maken op basis van een cumulatie van ontslaggronden. Deze regeling moet ontslag mogelijk maken wanneer de afzonderlijke ontslaggronden daartoe onvoldoende basis bieden, maar de combinatie van meerdere gronden leidt tot een situatie waarin niet van de werkgever verlangd kan worden dat hij de arbeidsovereenkomst voortzet. De rechter kan de transitievergoeding in een dergelijk geval met 50% verhogen.
Werknemers krijgen vanaf het begin van hun arbeidsovereenkomst recht op transitievergoeding bij ontslag. De transitievergoeding bedraagt voor ieder dienstjaar een derde maandsalaris, ook bij duren langer dan 10 jaar.
De mogelijkheid om scholingskosten in mindering te brengen op de transitievergoeding wordt verruimd.

Tijdelijke contracten
De tussenliggende periode voor opvolgende contracten blijft zes maanden. Er komt meer ruimte om per sector hiervan af te wijken als de aard van het werk daarom vraagt. Tijdelijke contracten voor vervanging tijdens ziekte in het primair onderwijs worden uitgezonderd van de ketenbepaling. De periode waarna elkaar opeenvolgende tijdelijke contracten overgaan in een contract voor onbepaalde tijd, wordt verlengd naar drie jaar.

Proeftijd
Er komen mogelijkheden om een langere proeftijd op te nemen in arbeidscontracten. In een eerste contract voor onbepaalde tijd mag de proeftijd vijf maanden bedragen. In tijdelijke contracten voor langer dan twee jaar mag de proeftijd drie maanden bedragen.

Loondoorbetaling bij ziekte
De periode van verplichte loondoorbetaling bij ziekte wordt voor werkgevers met maximaal 25 werknemers verkort naar één jaar. De verantwoordelijkheid voor loondoorbetaling en een aantal re-integratieverplichtingen gaan na dat jaar over naar het UWV. De collectieve kosten van het tweede jaar worden gedekt via een door deze groep werkgevers te betalen premie.

Zzp’ers
De Wet DBA wordt ingetrokken. Er komt een nieuwe wet die echte zelfstandigen de zekerheid moet bieden dat er geen sprake is van een dienstbetrekking en die schijnzelfstandigheid moet voorkomen. Daarvoor wordt een opdrachtgeversverklaring ingevoerd. De combinatie van een laag tarief en een overeenkomst die langer duurt dan drie maanden leidt tot de constatering van een arbeidsovereenkomst. Een laag tarief wil zeggen maximaal 125% van het wettelijk minimumloon of de laagste loonschaal in de geldende cao.

Partnerverlof bij geboorte
Het doorbetaalde kraamverlof voor partners na bevalling wordt per 1 januari 2019 verlengd naar vijf dagen. Per 1 juli 2020 komt er een regeling voor aanvullend kraamverlof van vijf weken. Dit verlof moet binnen een half jaar na de geboorte worden opgenomen. Het UWV betaalt de werknemer tijdens het verlof een uitkering van 70% van het dagloon.

Belastingstelsel
Loon- en inkomstenbelasting
Er komt in 2019 een tweeschijvenstelsel met een basistarief van 36,93% en een toptarief van 49,5%.  Het toptarief geldt vanaf een inkomen van ca. € 68.600. Dit bedrag blijft gedurende de kabinetsperiode op het niveau van 2018. 
De algemene heffingskorting en de arbeidskorting gaan omhoog. Wel wordt de arbeidskorting sneller afgebouwd dan nu het geval is. Het recht op de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor mensen met een ZW-uitkering vervalt.

De looptijd van de 30%-regeling wordt verkort van acht naar vijf jaar.

De onbelaste vergoeding voor vrijwilligers gaat omhoog van € 1.500 naar € 1.700 per jaar.

Aftrekposten, zoals de hypotheekrenteaftrek en de zelfstandigenaftrek, die nu nog in het hoogste tarief vallen, gaan vanaf 2020 in vier jaarlijkse stappen van 3% omlaag naar het basistarief. De versnelde afbouw van de hypotheekrenteaftrek wordt gecompenseerd door een verlaging van het eigenwoningforfait met 0,15%, ingaande in 2020. De regeling, die bij geen of een beperkte eigen woningschuld bijtelling van het eigenwoningforfait voorkomt, wordt vanaf 2018 in 20 jaar stapsgewijs afgebouwd.

Het tarief in box 2 wordt verhoogd van 25 naar 27,3% in 2020 en naar 28,5% in 2021.

Het heffingsvrije vermogen in box 3 gaat omhoog naar € 30.000. Verder zal sneller worden aangesloten bij het werkelijk rendement van spaartegoeden. Dat gebeurt door uit te gaan van de gemiddelde spaarrente in de periode van anderhalf tot een half jaar voor de aanvang van het belastingjaar. In de komende kabinetsperiode zal een stelsel van heffing op basis van het werkelijke in plaats van een forfaitair rendement worden uitgewerkt.

Vennootschapsbelasting
De grondslag voor de belasting van bedrijven wordt verbreed. De opbrengst daarvan wordt benut om de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen. De huidige tarieven gaan in stappen van 20 en 25% naar 16 en 21% per 2021. In 2019 gaan de tarieven naar 19 en 24% en in 2020 naar 17,5 en 22,5%. De in het Belastingplan 2017 opgenomen stapsgewijze verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting naar € 350.000 gaat niet door. De eerste schijf eindigt ook na 2017 bij een winst van € 200.000.

De verrekening van verliezen in de vennootschapsbelasting wordt beperkt. Een verlies kan nu nog worden verrekend met winsten van de negen volgende jaren. Dat wordt beperkt tot zes jaar. De verrekening van een verlies met winst van eerdere jaren blijft beperkt tot de winst van het voorafgaande jaar.

Het effectieve tarief voor winst in de innovatiebox gaat omhoog van 5 naar 7%.

Vanaf 2019 wordt de afschrijving op een gebouw in eigen gebruik beperkt en kan de boekwaarde niet lager worden dan de WOZ-waarde. Nu is dat nog 50% van de WOZ-waarde.

Omzetbelasting
Het lage tarief van de btw gaat van 6 naar 9%.

Overige belastingen
De dividendbelasting wordt afgeschaft. Er komt een bronbelasting op rente en royalty’s. Financiering met eigen vermogen wordt aantrekkelijker door de aftrekbaarheid van vreemd vermogen te beperken.